Belevenissen van een vakgek 7; Tijgeren door de poep
“Ik begrijp niet dat je zulk werk kunt doen”, krijg ik vaak te horen als klanten mij ingesnoerd in een rubberen waadpak door een kruipluik zien worstelen.
Eerlijk gezegd weet ik het ook niet, het is iedere keer weer een proces.
Het begint bij dat zweterige, zuur ruikende rubberen pak-uit-één-stuk, dat mij dagelijks dreigend aankijkt vanuit de laadruimte van mijn bus. Dat oversized duikpak, dat tot aan mijn keel zit vastgesnoerd. Aan het eind van de mouwen zitten rubberen manchetten, die strak om mijn polsen zitten. Als ik mijn armen er doorheen steekt, perst er altijd wat oud, stinkend rioolwater uit het rubber. De hoge sluiting moet ,theoretisch, voorkomen dat tijdens het schuiven op mijn buik de smeuïge derrie via mijn nek in mijn borsthaar kruipt.
Onderaan het pak zitten rubberen kaplaarzen met stalen neuzen. Als ik mijn voeten met pijn en moeite naar binnen hebt gewurmd, krijg ik spontaan last van claustrofobische tenen. Ze zitten meteen klem in het staal gedrukt, hetgeen een negatief effect heeft op mijn evenwicht. Op de knieën zit een rubberen inleg en een extra rubber kniestuk gelijmd om te voorkomen dat ik tijdens het tijgeren een winkelhaak in mijn knie trek aan een stuk betonijzer of iets dergelijks. De capuchon is veel te groot en zakt steeds voor mijn ogen, maar om mijn kale bol te beschermen, maak ik er graag gebruik van. Om het geheel af te maken trek ik nog een paar halflange, rubberen handschoenen over mijn stinkende mouwen. Klaar om te duiken.
Eerst de uitdaging om bij het kruipluik te komen. Als een oversized pinguïn waggel ik been voor been naar het luik, alwaar ik een poging moet doen om te gaan zitten. Dat valt niet mee, want als ik buk, worden mijn luchtwegen afgesneden door de hoge sluiting die in mijn keel drukt. Ik moet dus hurken bij het luik en ondertussen in sirtaki-houding mijn benen in de richting van het gat in de vloer zien te steken. Toch enigszins blauw aangelopen zit ik dan even later op de rand van het luik. Mijn benen bungelen ondertussen al in de kruipruimte. Ik kijk tussen mijn benen door naar beneden en zie een bewegende blubbermassa van water, poep, larven en muggen die vechten voor hun leven.
Weer een stap in het proces. Ik laat één been zakken en voel de warme massa aan de buitenkant van mijn laars omhoog kruipen. Terwijl ik mijn gewicht op dat ene been probeer te zetten, kan ik mijn andere laars in de blubber drukken. Met armen wijd sta ik in het luik. Mijn voeten zakken langzaam weg en beginnen warm aan te voelen. De geluiden die daarbij vrijkomen klinken als een natte scheetzak, die zachtjes ingedrukt wordt. Tijdens dit concert, zorgt de druk van mijn voeten ervoor dat de geur van de twijfelachtige massa vrijkomt en via het kruipluik langzaam de ruimte vult.
Kruipruimtes zijn te laag om er in te lopen. Daarom heten het ‘kruip’ ruimtes. Meestal een centimeter of zestig hoog. Dat houdt in dat ik snel doormoet naar de volgende stap. Ik steun met mijn handen op de rand van het luik, trek mijn voeten één voor één met een slurpend geluid uit de drek en zet ze een stap naar achter. Ik leun voorover en zak langzaam door mijn knieën. Eén voor één druk ik mijn knieën in de warme, stinkende brei. Even blijf ik zo zitten om het op me in te laten werken. Je moet toch weer een grens over. Ook ik zit liever op een schone keukenvloer met mijn hoofd in een keukenkastje. Ik focus me op eventuele lekkages in het pak. Zodra het klam en vochtig wordt aan de knietjes, moet ik het proces staken. Maar gelukkig gaat het tot dusver goed.
Nu moet mijn hele onderstel een stuk naar achteren, zodat er ruimte komt om mijn nek dubbel te vouwen zodat ook deze in de bedompte kruipruimte steekt. Tegelijkertijd moeten mijn handen ter ondersteuning in de prut. Weer een moment van bezinning. Op handen en knieën in de smeuïge troep. Mijn gezicht is nu nog zo’n dertig centimeter verwijderd van de bruine jongens die redelijk herkenbaar in de plassen drijven. Ik kan nu al met zekerheid vaststellen dat dit gezin van mais houdt.
Na een kort mentaal motivatiemomentje kan ik beginnen te kruipen. Voorzichtig sleep ik been voor been, hand voor hand naar voren. Ik heb de lekkende buis in beeld. Nog een meter of drie, dan kan ik zien wat er aan de hand is. Ik bemerk mijn vertrokken gezicht. Ik ben de schaamte nog niet helemaal voorbij. Nog een kleine meter te gaan. Een tegenvaller. Er loopt een rioolbuis halverwege de kruipruimte. En ik moet er onderdoor om bij de lekkage te komen. Ik druk mijn ellebogen in de drab en leun op mijn tenen. Een houding die ik in de sportschool nog geen tien seconden volhoud, maar op wonderbaarlijke wijze lukt dat in dit geval een stuk langer. Ik kan zelfs voortbewegen in deze houding. Het helpt vast mee dat de randen van mijn capuchon, sporen trekken in de warme brei. Mijn neus bevind zich nu zo’n luttele vijf centimeter boven de krioelende taferelen.
Alarm. Mijn handschoenen lopen vol. Ik voel mijn vingers plakken aan de vochtige binnenkant en weet dat deze handschoenen mijn handen niet hebben kunnen redden. De handschoenen gaan uit en ik slinger ze alvast richting het kruipluik. Die kunnen in de afvalbak. Ik klauter voorzichtig verder en trek mijn kont onder de rioolbuis door. De urft kruipt nu tussen mijn vingers omhoog. Tot overmaat van ramp loopt er een straaltje zweet van mijn voorhoofd af, prompt in mijn rechter oog. Met de meest schone of, zo u wilt, minst vieze vinger wrijf ik het jeukende zweetdruppeltje naar mijn ooghoek. Ik bemerk een licht getinte veeg op mijn neus. Maar niet getreurd, ik ben er. En mijn gezicht is nog redelijk vrij van alle soorten DNA die zich in de kruipruimte bevinden.
Het valt mee. Slechts een losgeschoten mof (lees: bevestigingshulpstuk om buizen te verbinden). De oude mof trek ik van de buis en ik roep in de richting van het luik naar mijn collega; “kan jij een schuifmof gooien? Wel alvast even invetten graag!”
Ik hoor mijn collega even rommelen bij het luik. Daar komt een hand, met een nieuwe schuifmof. “Komt ie!”, wordt er geroepen. De hand maakt een paar keer een oefenbeweging. Ik sta nog steeds op ellebogen en tenen, omdat ik weiger mijn hele body in de kak te laten zakken. Met een zwaai gooit mijn collega de mof mijn kant op. Het ding stuitert onderweg op een rioolbuis en komt vlak voor mij in een plas terecht. In een reflex sluit ik mijn ogen en mond. Net op tijd. Denk ik.
Maar al snel blijkt het tegendeel. Ik proef het. Ik ruik het. Ik voel het van mijn wangen druipen. Mijn maag draait zich om. In mij hoofd dreun ik boodschappenlijstjes op. Ik denk aan palmbomen, de ruisende warme wind van een Canarisch eiland. Ik denk aan mijn gezin en aan hoe ik mijn vriendin vanavond weer een kus geef als ik thuis kom. Ik snak naar mondwater en een tandenborstel. Ik spuug een paar keer om me heen om van de smaak af te komen. Ik veeg mijn gezicht af met de bovenkant van mijn mouw. Kom op Smit, verman je. Laat je niet kennen. Laat het los.
Ik schuif de mof op z’n plek. Controleer of hij goed vast zit. Met een plof laat ik mijn lijf in de blubber vallen en kruip als een doorgedraaide soldaat door een stormbaan in één keer terug. Ik worstel en plons mezelf richting het daglicht. De kluiten, spetters en flarden wc papier vliegen om mijn hoofd. Bij het luik aangekomen hijs ik mezelf omhoog. Ik kijk recht in twee vies kijkende gezichten. De één van mijn collega en de ander van de klant. “Ik begrijp niet dat je zulk werk kunt doen”, kraamt ze hoofdschuddend uit.
Terwijl ik schaapachtig glimlach, spreekt mijn collega de volgende, geruststellende woorden;
“Ach mevrouw, het valt wel mee. Hij doet dit dagelijks, hij heeft er geen last meer van hoor”.
Heeft u ook een lekkage in de kruipruimte? Bel gerust hoor. Wij houden er van!
0798200284
info@smitriooltechniek.nl